Als ik moe thuiskom na een dag hard werken, vind ik soms de resten van mijn boodschappen op de borden op tafel. Als ik kook, eten mijn huisgenoten gezellig mee. Ik moet het me laten welgevallen. Zij hebben geldige papieren, ik niet. Op een dag ben ik het zat. Als ik weer sta te koken, giet ik een halve fles wijn in de pot. Zij zijn strenggelovigen en kijken verschrikt toe. 'Alcohol!'
'Ja,' zeg ik, 'dat doe ik altijd.' Ze vloeken en tieren. En mijn eten opeten doen ze niet meer.
Na zijn eindexamen in Marokko wordt Mohamed Sahli naar Frankrijk gestuurd om er te gaan studeren. Bij toeval belandt hij in Nederland, zonder papieren. Zo begint in 1987 voor hem een hachelijk bestaan als illegaal. Elke dag loopt Sahli het risico te worden opgepakt. In zijn strijd om te overleven komt hij in aanraking met criminelen, loopt hij een schotwond op en wordt hij koppelbaas. Mohamed raakt aan de drank. Ten einde raad gaat hij met tientallen lotgenoten als 'witte illegalen' in een Haagse kerk in hongerstaking.
Mohamed Sahli's verslag van elf jaar illegaliteit laat een kant van Nederland zien die de meesten van ons niet kennen of niet willen zien. Gedurende die periode balanceert hij tussen fatalisme, de neiging tot zelfvernietiging en de drang anderen te helpen — om daarmee zijn eigen falen te compenseren. Tenslotte ontmoet hij de liefde van zijn leven, aan wie hij zijn verhaal vertelt.